Speciale toepassingen

Elke omgeving brengt haar eigen klimaatuitdagingen met zich mee. Zorgen voor een goede – en vooral veilige – luchtkwaliteit in parkeergarages, gezonde leefomstandigheden creëren voor dieren in stallen, of de ideale setting realiseren voor plantengroei in serres: specifieke klimaten vragen om een gerichte aanpak! In deze rubriek "Speciale toepassingen" belichten we oplossingen die zijn afgestemd op unieke, maar vaak voorkomende klimaatomstandigheden.

Parkeergarages

Ondergrondse parkeergarages vormen een bijzondere uitdaging voor ventilatiesystemen. Deze parkeergarages zijn afgesloten ruimtes met doorgaans lage plafonds waar giftige uitlaatgassen van voertuigen zich snel kunnen ophopen en ernstige gezondheidsrisico's veroorzaken. Om zowel de gebruikers van de parking als de bewoners van het gebouw te beschermen, is een continue monitoring cruciaal. Slimme ventilatiesystemen gebruiken CO- en CO2-sensoren om slechte luchtkwaliteit te detecteren en ventilatie te activeren voordat de concentraties gevaarlijke niveaus bereiken.

Garagegassen

Over het algemeen stoten auto's met verbrandingsmotoren voornamelijk koolstofdioxide (CO2) en koolstofmonoxide (CO) uit als uitlaatgassen. De relatieve hoeveelheid van elk gas kan variëren, afhankelijk van verschillende factoren, zoals het type brandstof, de efficiëntie van de motor en de rijomstandigheden. Doorgaans is de uitstoot van CO2 veel hoger dan de uitstoot van CO. Dit komt omdat CO2 een bijproduct is van de volledige verbranding van koolwaterstofbrandstoffen zoals benzine of diesel, terwijl CO ontstaat bij onvolledige verbranding.

Vloeibaar petroleumgas, of LPG, wordt vaak gebruikt als brandstof voor voertuigen en als verwarmingsbron. In ondergrondse parkeergarages bestaat het risico op lekken vanuit voertuigen of de opslagsystemen zelf. LPG is licht ontvlambaar en in de besloten ruimte van een ondergrondse parkeergarage kan elke lekkage een aanzienlijk brandgevaar vormen. Voertuigen met een LPG-tank zijn daarom niet in alle parkeergarages toegelaten. Het meten van LPG-niveaus helpt om eventuele lekken snel op te sporen en om potentieel gevaarlijke concentraties op te volgen.

Koolstofdioxide (CO2)

Koolstofdioxide (CO2) is een van nature voorkomend broeikasgas en is – in kleine hoeveelheden – essentieel voor het leven op aarde. In afgesloten ruimtes kunnen de CO2 -niveaus echter stijgen door een combinatie van buitenlucht, menselijke ademhaling en onvoldoende ventilatie. Matige tot hoge niveaus van CO2 kunnen hoofdpijn, verminderde concentratie en vermoeidheid veroorzaken. Bij hogere concentraties kunnen de symptomen misselijkheid, duizeligheid en braken zijn. Bij extreem hoge concentraties kan bewustzijnsverlies optreden. Binnenshuis zijn CO2-niveaus tussen 400–1000 ppm acceptabel. Waarden boven de 1000 ppm duiden op een slechte ventilatie en verse lucht moet worden aangevoerd om overtollige CO2 te verwijderen.

Tabel - typische CO2-waarden

In aanwezigheid van voldoende zuurstof zijn CO2 en waterdamp (H2O) de belangrijkste bijproducten tijdens de verbranding van brandstof in een motor. Bijgevolg is de hoeveelheid CO2 die vrijkomt bij verbranding over het algemeen hoger dan de hoeveelheid koolmonoxide (CO). Moderne motoren zijn ontworpen om het verbrandingsproces te optimaliseren, zodat er zoveel mogelijk CO2 geproduceerd wordt door volledige verbranding, terwijl de vorming van CO en andere schadelijke emissies tot een minimum wordt beperkt.

Koolstofmonoxide (CO)

Koolmonoxide (CO) is een kleurloos en reukloos gas, dat zeer giftig is en vaak de stille moordenaar wordt genoemd. Het wordt samen met CO2 uitgestoten door voertuigmotoren. Koolstofmonoxide wordt geproduceerd wanneer de verbrandingsreacties niet volledig verlopen, door onvoldoende zuurstoftoevoer, inefficiënte verbranding of een storing in de motor.

Wanneer CO-moleculen in open lucht vrijkomen, reageren ze meestal met zuurstof om CO2 te vormen, volgens de reactie:
2 CO + O2 → 2 CO2
Op deze manier verspreidt CO zich in de buitenlucht snel en daalt de concentratie tot veiligere niveaus. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes zoals ondergrondse parkeergarages, kan CO zich echter ophopen als voertuigen of andere bronnen het blijven uitstoten. Zonder voldoende ventilatie kan CO zich in parkeergarages ophopen tot gevaarlijke niveaus. Bovendien heeft CO de neiging om te stijgen en kan het naar de bovenste verdiepingen van gebouwen sijpelen, waardoor bewoners en kantoormedewerkers na verloop van tijd aan schadelijke concentraties worden blootgesteld.

Symptomen van koolstofmonoxidevergiftiging

Het is belangrijk om op te merken dat CO een veel krachtiger vervuiler is wat directe gezondheids­effecten betreft, omdat het het vermogen van het lichaam om zuurstof te transporteren verstoort. Het inademen van CO is schadelijk omdat het zich bindt aan de rode bloedcellen, waardoor ze geen zuurstof kunnen vervoeren. Dit kan leiden tot symptomen zoals hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, slaperigheid, problemen met het zicht, kortademigheid en pijn op de borst of in de maag. In hoge concentraties kan blootstelling aan CO levensbedreigend zijn.
Om het CO-gehalte in afgesloten ruimtes te verlagen, moet verse lucht worden toegevoerd om het gas af te voeren. Om deze reden vereisen lokale voorschriften vaak dat CO-sensoren aanwezig zijn in parkeergarages om de luchtkwaliteit op te volgen en de ventilatie te activeren wanneer dat nodig is.

Waar moeten de CO-sensoren geïnstalleerd worden?

Bij het installeren van CO-sensoren in afgesloten ruimtes zoals ondergrondse parkeergarages, is een correcte plaatsing essentieel voor een nauwkeurige detectie en de veiligheid van de bewoners.
In tegenstelling tot vloeibaar petroleumgas (LPG), dat zwaarder is dan lucht en de neiging heeft zich dicht bij de grond te nestelen, heeft CO een dichtheid vergelijkbaar met die van lucht en verspreidt het zich gelijkmatig door de ruimte. Om deze reden worden CO-sensoren meestal op ademhoogte gemonteerd – ongeveer 1,2 tot 1,8 meter boven de vloer – waar mensen het gas het meest waarschijnlijk inademen.

Om een effectieve monitoring te garanderen, is het belangrijk om de luchtstromingspatronen in de garage te begrijpen. Sensoren moeten geplaatst worden op plaatsen waar zich CO kan ophopen, zoals zones met slechte ventilatie of stilstaande lucht. Vermijd het installeren van sensoren nabij muren of in hoeken, achter pilaren of grote objecten, of op locaties waar de luchtstroom naar de sensor kan worden belemmerd. Dit kan leiden tot onnauwkeurige metingen en vertraagde detectie.

Raadpleeg daarnaast altijd de lokale bouwvoorschriften en regelgeving, aangezien deze specifieke vereisten kunnen bevatten voor de plaatsing van CO-sensoren in parkeerfaciliteiten. Naleving is niet alleen cruciaal voor de veiligheid, maar ook om te voldoen aan de wettelijke normen en mogelijke sancties te vermijden.

Ventilatie van parkeergarages op basis van CO2

Het aansturen van een ventilatiesysteem in parkeergarages kan veel efficiënter op basis van CO2-metingen. Wanneer voertuigen met verbrandingsmotoren actief zijn, zullen CO2-sensoren de eerste zijn die een slechte luchtkwaliteit detecteren, lang voordat de CO-sensoren verhoogde waarden opmerken.
In situaties waarin de verbranding niet efficiënt is of er geen goede lucht-brandstofverhouding aanwezig is, kunnen hogere niveaus van CO ontstaan, samen met andere verontreinigende stoffen. Wanneer CO zich echter vermengt met de lucht in een ondergrondse parkeergarage, zal dit in eerste instantie de CO2 -concentraties verder verhogen.

Kortom, CO2-sensoren zijn essentieel voor het monitoren van de luchtkwaliteit en om een goede luchtkwaliteit in ondergrondse parkeergarages te garanderen. Ventilatiesystemen kunnen automatisch worden aangestuurd op basis van real-time CO2-metingen om op een efficiënte manier verse lucht aan te voeren en schadelijke gassen te verwijderen.

Stallen

Een optimaal stalklimaat is in de moderne veehouderij essentieel voor de gezondheid, het welzijn, het gedrag en de productiviteit van de dieren. Bovendien speelt het een belangrijke rol in de veiligheid en het comfort van de landbouwer en de bescherming van het milieu. Klimaatbeheersing in stallen omvat verschillende aspecten, waaronder ventilatie, verwarming en verlichting. Het gebruik van ventilatoren en verwarming leidt echter tot aanzienlijke kosten voor energie, investeringen en onderhoud. Bovendien hangt klimaatbeheersing samen met milieukwesties, zoals de uitstoot van ammoniak, geuren en broeikasgassen.

Waarom ventileren?

Het doel van ventilatie is om de lucht in de stal te verversen. Idealiter zou de samenstelling van de lucht in de stal die van de buitenlucht moeten benaderen. In de praktijk is dit echter onmogelijk te realiseren door de continue productie van stalgassen, vocht en warmte.

Ventilatie helpt om overtollige gassen en vocht uit de stal te verwijderen, oververhitting te voorkomen en tegelijkertijd continu verse lucht en zuurstof in de stal te brengen. Een optimale ventilatie zorgt voor een goede temperatuur en luchtkwaliteit op dierniveau. Tocht of een te sterke luchtstromen op dierniveau moeten worden vermeden.

Afbeelding van een kantoor

Laten we eerst een onderscheid maken tussen het macroklimaat en het microklimaat. Het microklimaat verwijst naar het klimaat op het niveau van de dieren. De ventilatie wordt echter meestal geregeld op basis van de omgevingstemperatuur, met behulp van een sensor die de temperatuur van het macroklimaat meet in plaats van de temperatuur van het microklimaat.

De plaatsing van de sensoren is dan ook een belangrijk aspect van een goede klimaatbeheersing. Idealiter zouden de sensoren het microklimaat van de dieren moeten weerspiegelen.

Parameters van het stalklimaat

Temperatuur

Temperatuur is een cruciale parameter van het stalklimaat. Ventilatie heeft tot doel de omgevingstemperatuur binnen de thermoneutrale zone – of nog beter – binnen de comfortzone van de dieren te houden.

De thermoneutrale zone is het bereik van omgevingstemperaturen waarin een dier zijn lichaamstemperatuur constant kan houden. Een goed stalklimaat houdt de omgevingstemperatuur echter binnen de comfortzone van de dieren. Dit is het smallere temperatuurbereik waarbinnen geen gedragsaanpassingen zoals rillen (om extra warmte te produceren), hijgen (om warmte af te geven) of een veranderde lighouding nodig zijn om de lichaamstemperatuur op peil te houden. Buiten de thermoneutrale zone kan er productiviteitsverlies optreden door een verhoogde warmteproductie en/of verminderde voeropname als gevolg van hitte- of koudestress. Om overtollige warmte kwijt te raken, vertrouwen dieren op het verdampen van vocht wat ook afhankelijk is van de luchtvochtigheid en luchtsnelheid.

De thermoneutrale zone en de comfortzone zijn geen vaste waarden, maar zijn variabel en zijn afhankelijk van verschillende factoren:

  • Diersoort
  • Leeftijd en gewicht
  • Voederopname
  • Stalklimaat

Houd er rekening mee dat het vooral de gevoelstemperatuur is die van belang is. Dit wordt ook beïnvloed door andere klimaatparameters, zoals relatieve vochtigheid en luchtsnelheid, maar ook door de huisvestingsomstandigheden.

Vocht

Vocht wordt uitgedrukt als relatieve vochtigheid (RV). Het is de mate waarin de lucht verzadigd is met water (damp) bij een bepaalde temperatuur. Hoe hoger de temperatuur, hoe meer vocht de lucht kan bevatten. De relatieve luchtvochtigheid is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de buitenomstandigheden, de staltemperatuur, de ademhaling en de huidademhaling van de dieren. Verder spelen ook de uitscheiding (mestkwaliteit), wateropname en eventuele waterverspilling een rol.

 Legkippen met meerlagig productiesysteem

Zowel een te hoge als een te lage RV zijn nadelig. Bij een lage relatieve luchtvochtigheid is een hogere staltemperatuur nodig om de dieren hetzelfde "warmtegevoel" te geven. Bovendien irriteert een lage RV de luchtwegen en kan het ademhalingsproblemen veroorzaken. Een hoge RV daarentegen, leidt tot condensatie en een verhoogde infectiedruk, wat schadelijk is voor zowel de staluitrusting als de dieren.

In stallen komt een hoge relatieve luchtvochtigheid veel vaker voor dan een lage. Voor varkens zou deze waarde tussen 50 en 80% moeten liggen.

Luchtsnelheid

Een goede luchtcirculatie zorgt voor een comfortabele omgeving voor dieren, voorkomt hittestress en houdt de luchtkwaliteit op peil. Het moet echter nauwkeurig worden geregeld, aangezien overventilatie onnodig veel energie verbruikt en tocht kan veroorzaken. De luchtsnelheid is een van de belangrijkste elementen bij klimaatregeling en speelt een belangrijke rol bij het aanvoelen van de temperatuur. Zowel te weinig als te veel luchtverplaatsing kan leiden tot problemen zoals hittestress of tocht (een combinatie van hoge luchtsnelheid en lage temperatuur). Bij een hoge luchtsnelheid verliezen dieren meer warmte aan de omgeving en ervaren ze de lucht als kouder.

Het doel van maximale ventilatie is om overtollige warmte af te voeren en ervoor te zorgen dat de staltemperatuur niet te hoog boven de gewenste waarde stijgt. Het voorkomt ook dat ongewenste luchtstromen of tocht ontstaan die de dieren kunnen hinderen.

Stalgassen

Stalgassen zijn gassen die vaak voorkomen in de lucht in stallen. Ze worden gevormd door de dieren zelf, de mest, het voeder en de microbiële afbraak van organisch materiaal. Wanneer deze gassen niet goed worden afgevoerd via ventilatie, kunnen ze een negatieve invloed hebben op de diergezondheid, de veiligheid van het personeel en het milieu.

  • CO2 (koolstofdioxide) is een kleurloos en reukloos gas dat van nature voorkomt in concentraties van ongeveer 400 ppm. Bij normale concentraties is CO2 niet schadelijk voor mens of dier. Door de ademhaling van de dieren komt er een aanzienlijke hoeveelheid CO2 vrij in de stal. Daarnaast kan, afhankelijk van het verwarmingssysteem, ook relatief veel CO2 ontstaan uit de verbranding van brandstof.
    CO2 is een goede indicator voor het ventilatieniveau en kan worden gebruikt als maatstaf voor de luchtkwaliteit en de ingestelde minimale ventilatie. In stallen is het wettelijk verplicht dat de CO2-concentratie onder de 3000 ppm blijft.
  • NH3 (ammoniak) is een schadelijk, sterk ruikend en irriterend gas dat in de urine en mest van dieren wordt gevormd door de omzetting van onverteerde stikstof. De menselijke neus kan NH3 al waarnemen vanaf ongeveer 10 ppm. Bij concentraties van 20 tot 25 ppm kan NH3 schadelijk zijn voor zowel mens als dier.
    De NH3-concentratie wordt vaak gebruikt als maatstaf voor het stalklimaat en het dierenwelzijn. Hoge NH3-gehaltes kunnen wijzen op onvoldoende ventilatie, putventilatie of overmatige bevuiling van de hokken, en kunnen bovendien ongewenst gedrag (zoals staart- en oorbijten) bevorderen.
    De NH3-concentratie moet lager zijn dan 20 ppm. Het blijft een uitdaging om de juiste balans te vinden tussen het beperken van NH3 en het vermijden van tocht.
    Sinds 2003 zijn ammoniakemissiereducerende stalsystemen verplicht bij nieuwe of gerenoveerde varkens- en pluimveestallen. In de toekomst worden extra maatregelen verwacht.
  • H2S (waterstofsulfide) is een zeer giftig gas dat wordt gevormd tijdens anaërobe afbraak van mest. Het heeft een lage geurdrempel van 0,005 tot 0,13 ppm en de kenmerkende geur van rotte eieren. Bij concentraties boven 100 ppm raakt het reukorgaan verlamd en wordt de geur niet langer waargenomen – waardoor het gevaar niet meer opgemerkt wordt. Concentraties boven 1000 ppm kunnen binnen enkele seconden dodelijk zijn.
    H2S kan vrijkomen bij het mengen, verpompen of aflaten van mest. De wettelijke limiet voor H2S in een werkomgeving gedurende 8 uur bedraagt 5 ppm in België en slechts 1,6 ppm in Nederland.
  • CO (koolstofmonoxide) is een zeer gevaarlijk gas dat ontstaat bij onvolledige verbranding. CO kan gevormd worden in het verwarmingssysteem (bijv. een slecht afgestelde petroleumbrander) wanneer er te weinig zuurstof aanwezig is. Doordat CO zich in het bloed bindt aan hemoglobine, wordt het zuurstoftransport geblokkeerd. CO is dodelijk, zelfs bij lage concentraties van 50 ppm. Het gas heeft de neiging zich op te hopen in de buurt van de mestput en in mindere mate op dierhoogte.
  • CH4 (methaan) is een zeer brandbaar natuurlijk gas dat in de mest wordt gevormd. Wanneer het zich ophoopt in de put, ontstaat er brand- en explosiegevaar. Voldoende ventilatie voorkomt de ophoping van dit gas. Door putventilatie – waarbij verse lucht via de roosters in de mestkelder valt en weer opstijgt – kunnen deze gassen echter ook tot op dierniveau komen.
  • HCN (waterstofcyanide) is het meest schadelijk van alle stalgassen. Het wordt in de mestput gevormd uit cyaniden die van nature in bepaalde planten voorkomen. Doordat HCN zich in het bloed bindt aan hemoglobine, ontstaat zuurstoftekort.

    Acute blootstelling kan leiden tot algemene zwakte, hoofdpijn, verwardheid, duizeligheid, vermoeidheid, paniek, kortademigheid, misselijkheid en braken. Bij ernstige zuurstoftekorten kan bewusteloosheid en zelfs de dood optreden.

CH4, NH3 en HCN zijn lichter dan lucht en ontsnappen daarom relatief gemakkelijk uit de mestputten. CO2 en H2S daarentegen zijn zwaarder dan lucht en hebben de neiging om in de mestputten te 'blijven hangen'.

Stof

Stof is altijd aanwezig in varkens- en pluimveestallen. Het is meestal van organische oorsprong en komt van veren, huidschilfers, voer, uitwerpselen, strooisel,... en draagt bacteriën en virussen met zich mee.
De concentratie en de grootte van de stofdeeltjes bepalen hoe schadelijk ze zijn: hoe kleiner de deeltjes, hoe gevaarlijker voor mens en dier. Vooral deeltjes kleiner dan 10 μm zijn het zeer schadelijk omdat ze diep in de longen doordringen en ernstige ademhalingsproblemen kunnen veroorzaken. Het dragen van een stofmasker in de stal is daarom sterk aanbevolen.
De stofconcentratie in de stal dient lager te zijn dan 2,4 mg/m³. De concentraties in de praktijk variëren echter tussen 1 en 10 mg/m³.

Licht

Licht is van cruciaal belang voor het dierenwelzijn, de gezondheid, de productiviteit en naleving van de wet. Het moet aangepast worden aan de diersoort, leeftijd en het gedrag van de dieren om optimale leefomstandigheden te garanderen.
De lichtintensiteit beïnvloedt de hormoonproductie en heeft daardoor een effect op het voedergedrag, de groeisnelheid, de eiproductie en het activiteitsniveau. Dieren hebben een natuurlijke voorkeur voor bepaalde lichtniveaus en hebben voldoende licht nodig om hun omgeving, hokgenoten, voer en water te zien. Te veel licht daarentegen kan stress veroorzaken. De regelgeving legt minimale lichtintensiteiten en lichtperiodes vast, en nieuwbouwstallen moeten natuurlijke lichtopeningen voorzien. De lichtintensiteit kan worden gemeten met een luxmeter.

Stalsensoren

Een stal is geen ideale omgeving voor sensoren. Stof, vocht en ammoniak kunnen een sensor die niet goed afgeschermd is, ernstig beschadigen. Een IP-classificatie van minimaal IP56 – stof- en spatwaterdicht – is daarom vereist.

Het wordt doorgaans aanbevolen om de sensoren te verwijderen tijdens een grondige reiniging van de stal. Het gemak waarmee de sensor kan worden verwijderd en opnieuw geïnstalleerd, speelt dus een belangrijke rol bij de sensorkeuze. Een goed systeem moet ervoor zorgen dat alle open aansluitingen na het verwijderen van de sensor afgeschermd kunnen worden door kleppen of schroefdoppen.

Serres

Serres spelen een cruciale rol in de moderne landbouw doordat ze een beschermde en gecontroleerde omgeving creëren voor de plantengroei waardoor teelt het hele jaar door mogelijk is. Klimaatregeling is een essentieel aspect van het serrebeheer. Het handhaven van de juiste temperatuur, vochtigheid en luchtsamenstelling heeft een directe invloed op de kwaliteit van de gewassen, hun groeisnelheid en de totale opbrengst.

Wat is een serre?

Een serre is een constructie die meestal bestaat uit doorzichtige materialen zoals glas of kunststof, ontworpen om een gecontroleerde omgeving te creëren voor de teelt van planten. Ze laat zonlicht binnen, waardoor de lucht en de bodem binnenin worden opgewarmd, terwijl de planten worden beschermd tegen ongedierte, wind, regen en extreme buitentemperaturen.

Groene gewassen gefotografeerd door het transparante dak.

Het hoofddoel van een serre is om het teeltseizoen te verlengen en om optimale, stabiele omstandigheden voor plantengroei te bieden door de temperatuur, vochtigheid, licht en CO2-gehalte te regelen. Zonwering en verwarmings- of koelsystemen kunnen worden toegevoegd om het klimaat stabiel te behouden.
Serres worden wereldwijd gebruikt in de tuinbouw en landbouw om groenten, bloemen, fruit en sierplanten efficiënter en met hogere opbrengsten te telen, ongeacht de weersomstandigheden buiten.

Ventilatie in serres: natuurlijk of gestuurd

Ventilatie is essentieel in serres om een gezonde en productieve omgeving voor planten te creëren. Het regelt de temperatuur, vochtigheid en CO2-concentratie en voorkomt problemen zoals oververhitting, schimmelvorming, ziekten of overmatig vocht. Ventilatie in serres kan worden bereikt door middel van natuurlijke of gestuurde systemen.

Bij natuurlijke ventilatie wordt gebruikgemaakt van dakramen, zijramen en ventilatieopeningen waardoor warme lucht kan opstijgen en ontsnappen, terwijl koelere buitenlucht passief binnenkomt. Deze passieve aanpak is eenvoudig en energiezuinig, maar is mogelijk niet voldoende bij extreme weersomstandigheden of in grotere serres.

Gestuurde ventilatie maakt gebruik van ventilatoren, sensoren, luchtcirculatiesystemen en geautomatiseerde regelsystemen om de luchtstroom, temperatuur, vochtigheid en CO2-niveaus actief te beheren. Afzuigventilatoren verwijderen warme, stilstaande lucht, terwijl circulatieventilatoren de lucht gelijkmatig verdelen en zo temperatuurverschillen en vochtophoping voorkomen. Moderne besturingssystemen kunnen ventilatoren, ventilatieopeningen of kleppen automatisch aansturen op basis van ingestelde parameters, waardoor het hele jaar door stabiele omstandigheden worden gegarandeerd die leiden tot hogere opbrengsten en gezondere gewassen. Hoewel dit systeem meer investeringen en energie vereist dan natuurlijke ventilatie, biedt het meer precisie, betrouwbaarheid en flexibiliteit.

Parameters van het serreklimaat

Het handhaven van het juiste klimaat in een serre hangt af van het nauwkeurig opvolgen en regelen van verschillende belangrijke parameters:

Temperatuur

Het behouden van de juiste temperatuur is cruciaal voor het metabolisme en de groei van planten, en beïnvloedt de algehele gezondheid, bloei en vruchtvorming. Het ideale temperatuur varieert per gewas, maar ligt doorgaans tussen de 18–30 °C.
De temperatuur wordt geregeld met behulp van verwarming, koeling, zonwering en ventilatie. Deze systemen voorkomen oververhitting overdag en een te sterke afkoeling 's nachts.

Relatieve vochtigheid

De luchtvochtigheid in een serre heeft invloed op de transpiratie (verdamping via de bladeren), de vatbaarheid voor ziekten en de vitaliteit van planten. Een te hoge vochtigheid kan leiden tot schimmelziekten, terwijl een te lage vochtigheid stress bij de planten kan veroorzaken. De optimale relatieve luchtvochtigheid ligt meestal tussen de 50–80%, afhankelijk van de plantensoort en de groeifase. De luchtvochtigheid wordt geregeld via verneveling, ontvochtigers en ventilatie, die overtollig vocht afvoeren en de omstandigheden binnen het optimale bereik houden.

Koolstofdioxide

Voldoende CO2 is essentieel voor fotosynthese en de opbouw van biomassa. In stallen moet CO2 worden uitgewisseld met verse lucht om de concentraties zo laag mogelijk te houden, voor de veiligheid van zowel dieren als mensen. In serres wordt CO2 juist toegevoegd om de plantengroei te stimuleren. Planten presteren optimaal wanneer bij CO2-concentraties tussen 400 en 1000 ppm.
Sentera-sensoren kunnen concentraties tot 10.000 ppm meten. Verrijkingssystemen en een constante luchtcirculatie helpen om de juiste CO2-concentraties te behouden en zo de groeiomstandigheden te optimaliseren.

Licht

Licht is de energiebron voor fotosynthese, en dus de motor van de plantengroei. Zowel de hoeveelheid (intensiteit) als het type (spectrum) van licht zijn belangrijk. De meeste gewassen hebben dagelijks 12 tot 16 uur licht nodig. Gewassen zoals champignons daarentegen, gedijen juist beter bij lage(re) lichtniveaus.
Door het monitoren van het omgevingslicht en het gebruik van kweeklampen en schaduwdoeken kan een optimale lichtinval worden verzekerd.

Bodemvocht

De wortels van planten hebben zowel water als voedingsstoffen nodig om de groei te ondersteunen. Het handhaven van de juiste bodemvochtigheid is dus essentieel. Als de bodem te droog is, kunnen planten minder voedingsstoffen opnemen, wat de groei belemmert. Als de bodem echter te nat is, wordt het een broedplaats voor schadelijke bacteriën en schimmels.
Bodemsensoren en irrigatiesystemen helpen om de juiste balans te behouden, voorkomen uitdroging en overbewatering en ondersteunen een gezonde wortelfunctie.

Samenvatting

Parameter Impact Regeling
Temperatuur Metabolisme en groei Verwarming, koeling, zonwering, ventilatie
Vochtigheid Transpiratie en vatbaarheid voor ziekten Verneveling, luchtontvochtigers, ventilatie
CO2-gehaltes Fotosynthese en opbouw van biomassa Verrijkingssystemen, luchtcirculatie
Licht Fotosynthese Kweeklampen, schaduwdoeken
Bodemvocht Wortelfunctie en opname van voedingsstoffen Irrigatie, bodemsensoren

Regeling van de luchtstroom

Ventilatie voert overtollige warmte af, regelt de luchtvochtigheid en levert verse CO2 voor fotosynthese. Het helpt ook plantenziekten te voorkomen door de luchtcirculatie te bevorderen. Een goede verdeling van de lucht is essentieel om ervoor te zorgen dat alle planten in de serre dezelfde omgevingsomstandigheden ervaren. Circulatieventilatoren en gestuurde luchtsystemen helpen om de temperatuur en vochtigheid gelijkmatig te verdelen, stagnatie te voorkomen en een optimaal klimaat te ondersteunen.

Sentera-sensoren en -regelaars voor land- en tuinbouw

Het monitoren en handhaven omgevingscondities is cruciaal voor het optimaliseren van ventilatiestrategieën in de land- en tuinbouw. Sentera biedt geavanceerde sensoren die CO2, bodemvocht, luchtvochtigheid, licht en temperatuur meten. Deze sensoren kunnen ventilatoren, ventilatieopeningen of irrigatiesystemen rechtstreeks aansturen, overbewatering voorkomen en continu gegevens registreren.

Sentera-sensoren en -regelaars voor land- en tuinbouw De meetbereiken zijn breed, waardoor ze geschikt zijn voor diverse toepassingen, en hun elektronica is behandeld met een speciale coating om de corrosiebestendigheid te verbeteren.

Via Modbus en SenteraWeb kunnen zowel klein- als grootschalige landbouwopstellingen slimme besturing, monitoring op afstand, alarmen en preventief onderhoud integreren. Modbus-netwerken kunnen tot 1000 meter lang zijn en tot 247 apparaten beheren, en hebben de mogelijkheid om nog verder uit te breiden met behulp van repeaters. Dit maakt vraaggestuurde ventilatie mogelijk en zorgt voor een naadloze integratie in een uitgebreid serrebeheersysteem.

SenteraWeb verhoogt de waarde van Sentera-sensoren verder door gedetailleerde gegevensregistratie mogelijk te maken en geautomatiseerde waarschuwingen te sturen wanneer parameters buiten de gewenste waarden vallen.

Kortom, slimme monitoring, gecombineerd met natuurlijke en gecontroleerde ventilatie, stelt serres in staat om optimale groeiomstandigheden te behouden, de productiviteit te verhogen en efficiënt en duurzaam te werken.